Wat sommige wiskundigen hebben met priemgetallen, wat sommige dichters hebben met bepaalde versvormen, dat heb ik met onmogelijke figuren. Dit zijn visuele illusies die op het platte vlak een driedimensionaal object verbeelden die in onze ‘euclidische’ werkelijkheid onmogelijk zijn.
Alhoewel de driehoek van Roger Penrose (bedacht en gepubliceerd in 1958) het bekendste voorbeeld is van een onmogelijk figuur, tekende de Zweedse kunstenaar Oscar Reutersvärd in de jaren dertig dit soort figuren al. Gedurende zijn leven heeft hij een fascinerend oeuvre van onmogelijke figuren gecreëerd. En natuurlijk, Escher. In zijn werk komen verschillende onmogelijke constructies voor, die hij gebruikt als basis om er een hele wereld om heen te bouwen. Maar er zijn meer kunstenaars die onmogelijke figuren hebben gemaakt, zoals bijvoorbeeld István Orosz en Jos de Mey.
Onmogelijke figuren zijn een fascinerende combinatie van Op-art, geometrie en waarnemingspsychologie. De laatste weken heb ik heel wat meesterlijke voorbeelden en interessante verhandelingen gevonden in de fysieke en online literatuur over dit fenomeen.
In eerste instantie dacht ik dat het vrijwel onmogelijk moest zijn om zelf een onmogelijk figuur te verzinnen. Dat er, net zoals er maar vijf regelmatige veelvlakken bestaan, maar een beperkt aantal mogelijkheden bestaat. Maar uit onderzoek en experiment is gebleken dat het helemaal niet moeilijk is om zelf nieuwe onmogelijke figuren te construeren als je de geometrisch principes kent die er aan ten grondslag liggen. Dat principe kom op het volgende neer: het gebruik van een isometrisch grid.